De sequens is een belangrijk genre binnen het (late) gregoriaanse gezang. Het type zou zich ontwikkeld hebben vanuit het vrij en extatisch voort golvende Alleluja. Typerend voor de sequens is de paarsgewijze vormgeving: steeds twee strofen op een bepaalde melodie, daarna twee op een ‘vervolg’-melodie, en zo verder. De sequens groeide uit tot een populair genre. Aan het einde van de Middeleeuwen
… waren er honderden, zo niet duizenden in omloop. Het Concilie van Trente (1545 – 1563) maakte aan deze wildgroei een einde. Slechts vijf bleven er behouden: Lauda Sion, Stabat Mater, Victimae Paschali Laudes, Veni Sancte Spiritus en Dies Irae. Het laatstgenoemde lied - een even magistrale als sombere schildering van de Dag des Oordeels - werd de sequens van de dodenmis (Requiem). Het gedicht zit vol suggestieve rijmklanken: Tuba mirum spargens sonum / Per sepulcra regionum / Coget omnes ante thronum. Eeuwen later imiteerde Edgar Allan Poe het naargeestige effect in zijn The Raven: 'While I nodded, nearly napping, suddenly there came a tapping, as of some one gently rapping, rapping at my chamber door...' (HJ)plus