Oorspronkelijk de van generatie op generatie overgedragen volkseigen of regionale muziek, bestaande uit verhalende liedjes voor elke gemoedstoestand en gelegenheid: liefde, blijdschap, verdriet, bruiloft, werk, overspel, ziekte, dood, enzovoorts. Kent daardoor zeer veel uiteenlopende gezichten, al worden in het Westen meestal de Noord-Amerikaanse en Engelse variant bedoeld. De scheidslijnen met blues, country en singer/songwriters is vaak dun. Folkliedjes zijn vaak zo oud dat de oorspronkelijke componist onbekend is. In de jaren dertig speelden Alan Lomax en Harry Smith een belangrijke rol bij het conserveren van Amerikaanse folksongs. Zij trokken naar het platteland om daar de oude volksliedjes op te nemen. In de jaren zestig leefde folk weer op aan de hand van een jonge, naoorlogse generatie. Popgenres die gebruik maken van folkinvloeden zijn americana, folkrock en folkmetal. De avontuurlijke combinatie van folk met alternatieve pop die na 2000 opkomt wordt ‘freakfolk’ genoemd.
Ragtime, stride en boogie-woogie zijn pianostijlen die zich in eerste instantie los van de ensemble-jazz ontwikkelden. Ragtime ‘pur sang’ wordt door de afwezigheid van de blues- en improvisatie-elementen niet tot de jazz gerekend, maar werd later wel een belangrijke bouwsteen van deze muziek. Ragtime is de eerste verschijningsvorm van zwarte, ‘klassieke’ muziek van de Afro-Amerikaanse middenklasse met een piano in huis. Zonder de invloed van ragtime zou de jazz heel anders hebben geklonken. De stride-pianisten namen de gesyncopeerde rechterhand over van de ragtime en voegden er het improvisatie-element aan toe. In stride maakt de linkerhand grote stappen (strides) tussen de basnoten (op de sterke maatdelen) en akkoorden (op de zwakke maatdelen) en is de rechterhand vrij voor melodie en improvisatie. In de boogie-woogie komt de blues erbij en speelt de linkerhand lopende baslijnen. In de loop der tijd zijn de grenzen tussen deze drie stijlen vervaagd.